Published on september 8th, 2014 | by scriptor
0Gerrit Kouwenaar 1923-2014
Stillegger van de tijd
Kouwenaar hoort sinds de jaren vijftig bij de belangrijkste dichters uit het Nederlandse taalgebied. Van rebelse Vijftiger groeide hij uit tot de éminence grise van de Nederlandse poëzie. Zijn werk boeit niet alleen een groot lezerspubliek, maar heeft bovendien op collega-dichters een enorme invloed uitgeoefend.
In 1941, tijdens de Tweede Wereldoorlog, publiceerde hij in eigen beheer zijn eerste dichtbundel, Vroege voorjaarsdag. Hij debuteerde officieel in 1953 met de bundel Achter een woord. Zijn inleiding op de bloemlezing Vijf 5-tigers zorgde ervoor dat hij lange tijd met die stroming werd geassocieerd, maar hij heeft zich ontwikkeld tot een dichter met een onvergelijkbaar unieke stem. In het vroegste, experimentele dichtwerk van Kouwenaar overheerst de naoorlogse sfeer. De gedichten zijn vaak persoonlijk, sterk maatschappij-kritisch en min of meer anekdotisch. Vanaf de jaren zestig wordt zijn poëzie geleidelijk abstracter en hermetischer. Kenmerkend is zijn omschrijving van ‘het gedicht als een ding’. Eet-metaforen staan in veel van zijn gedichten centraal.
In de latere gedichten kwam het accent meer te liggen op de vergankelijkheid, op het verdwijnen en behouden van momenten en situaties. Na de dood van zijn vrouw Paula schreef hij bijvoorbeeld de reeks Totaal witte kamer. Ook legde hij zich toe op het ‘stilleggen van de tijd’. Liefde, dood, onrecht en schoonheid zijn de ‘eenvoudige’ thema’s van kunst, zei Kouwenaar.
Kouwenaar kreeg voor zijn gedichten talrijke onderscheidingen, waaronder de P.C.Hooftpijs (1971) en de Prijs der Nederlandse Letteren (1989). Ook zijn vertaalwerk – toneel van bijvoorbeeld Brecht, Goethe en Sartre – viel in de prijzen: in 1967 kreeg hij de Martinus Nijhoffprijs.
Behalve taalexperimenten zijn de gedichten van Kouwenaar ook getuigenissen die taal en leven op hetzelfde niveau plaatsen. Eenvoudige maar essentiële vragen als ‘Wat heeft men gedaan vandaag?’ beantwoordt hij hierin en de dingen die men gedaan heeft, lijken – uitgedrukt in woorden – nooit geringer of heftiger te kunnen zijn dan ademen, al luidt het antwoord: ‘Vuur gestookt van afval’.
Scriptor
bron: Koninklijke Bibliotheek