Published on december 18th, 2013 | by scriptor
0Jacq Vogelaar (1944-2013)
Schrijver, essayist, criticus, dichter en vertaler Jacq Vogelaar is op 9 december 2013 overleden. Hij is 69 jaar geworden. Jacq Vogelaar, ook bekend als Jacques Firmin Vogelaar, behoorde vanaf midden jaren zestig tot de Nederlandse experimentele schrijvers die niet langer een recht-toe-recht-aan verhaal wilden schrijven, maar onderzochten hoe de taal zelf werkt, hoe taal onze levens vormgeeft.
Een veelzijdig veelschrijver
Deze wijze van schrijven had een sterke politiek achtergrond: Vogelaar wilde de controlerende kracht van de taal blootleggen en daarmee morrelen aan de bestaande orde. In de jaren zestig en zeventig vielen de boeken van Vogelaar in zeer goede aarde, maar vanaf de jaren tachtig kantelde de tijdgeest en werd Vogelaars werk uitzonderlijker. Vogelaar zelf liet er zich niet door weerhouden om tomeloos door te werken. Vanaf zijn debuut in 1965, de dichtbundel Parterre, en van glas, tot en met zijn laatste eigen boek Je zit niet alleen in je vel uit 2010, publiceerde hij een zeer omvangrijk oeuvre. Bovendien was hij een uiterst productief criticus, onder andere voor De Groene Amsterdammer en het tijdschrift Raster. Vogelaar werd geroemd om zijn kennis van de wereldliteratuur. Bekende boeken van Vogelaar zijn de essaybundel Terugschrijven (1987), de roman De dood als meisje van acht (1991) en vooral de omvangrijke studie Over Kampliteratuur (2006), waarin hij de literatuur over de concentratiekampen onderzoekt.
Van Broers tot Vogelaar
Jacq Vogelaar werd op 3 september 1944 geboren in Tilburg als Franciscus Wilhelmus Maria (Frans) Broers. Hij kwam uit een kinderrijk arbeidersmilieu, waarin lezen geen gewoonte was. Toch ontdekte de jonge Frans de wereld van het boek. Hij zag het als een bevrijding toen hij op zijn dertiende naar een internaat moest, omdat hij thuis alleen onder de tafel kon zitten lezen. Na het internaat ging Frans Nederlands en filosofie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen studeren. In 1962 trok hij naar Amsterdam om daar zijn studie voort te zetten. Hij publiceerde in enkele tijdschriften en debuteerde in 1965 als dichter met de bundel Parterre, en van glas, een opvallende bundel, voorzien van tekeningen van eigen hand. Maar eerst had Vogelaar zichzelf zorgvuldig van een pseudoniem voorzien: Jacques Firmin Vogelaar, later afgekort tot Jacq Vogelaar. Hij vond het pseudoniem belangrijk zei hij later in een interview in NRC : ‘Het was een gebaar, dit ben ik, ik heb mezelf gemaakt.’
Kaleidiafragmenten
Vogelaars tweede boek was De komende en gaande man, ook uit 1965. Deze experimentele roman wijkt in alles af van een gebruikelijke roman met een plot en herkenbare personages. Er zijn wel personages, maar Vogelaar vertelt hun leven niet als een verhaal, alleen fragmenten en flarden. Die werkwijze zet Vogelaar nog verder door in boeken zoals Kalediafragmenten uit 1970. Er is sprake van een verhaal, maar dat vindt de lezer al in de flaptekst: ‘Dit gebeurt er’, het boek zelf bestaat uit close-ups en uitgebreide beschrijvingen van details, handelingen en gedachtestromen: ‘Onzin had zij gezegd en mij op de divan uitgestrekt en de laatste maal voor haar vertrek porie voor porie betast (onderzocht).’
Demonteren
‘Literatuur moet een ingreep zijn in het gladde taal(mis)gebruik, alleen mogelijk door het horen en lezen te bemoeilijken, het al te snelle verstaan te verhinderen.’ Dit zei Vogelaar in een interview uit 1969. Het verklaart waarom men zijn boeken algemeen als moeilijk of duister ziet: Vogelaar was er expliciet op uit om geen overzichtelijke boeken te schrijven. Hij bestreed de herkenbaarheid en het gemakkelijke verhaal, hij wou juist ontmaskeren en de lezer verhinderen om achterover te leunen. Deze opvattingen hadden en sterke politieke basis: literatuur diende volgens experimentele schrijvers als Vogelaar de taalmachinerie van de bestaande orde te demonteren. Het verhaal zagen zij als een vorm van ‘disciplinering’ en daarom was de experimentele literatuur een noodzakelijk breekijzer om een minder beperkte blik op de wereld te verkrijgen.
Konfrontaties
Vogelaars opvattingen over de literatuur waren sterk door het Marxisme beïnvloed. Schrijven was politiek en ook in zijn recensies ging hij ideologisch te werk. In 1974 verscheen de bundel kritieken Konfrontaties waarin Vogelaar Nederlandse schrijvers expliciet hun onmaatschappelijkheid verweet: ‘Soms vraagt men zich af waarmee de schrijvers zich de laatste vijfentwintig jaar hebben beziggehouden. Als er een geschiedenis van het naoorlogse Nederland geschreven moest worden aan de hand van de literatuur zou het waarschijnlijk de geschiedenis zijn van een hermeties gesloten binnenkamer.’ Vogelaars ideologische kritiek lokte wel de reactie uit dat hij de literatuur tot middel reduceerde, bijvoorbeeld bij Kees Fens, die in 1974 in De Volkskrant oordeelde dat Vogelaar de functie van de literatuur leek terug te brengen tot ‘voortdurende bewuste maatschappijconfrontatie’.
Terugschrijven
Na Konfrontaties zou Vogelaar steeds minder expliciet de kaart van de maatschappijkritiek trekken, maar zijn literatuurbeschouwingen bleven ideologisch in die zin dat hij steeds achter de alledaagse logica bleef kijken. En hij ontwikkelde een eigen vorm van literaire kritiek die je ‘terugschrijven’ kunt noemen, naar de gelijknamige bundel uit 1987. Vogelaar zag lezen niet als passieve taak, maar als een actieve. Ook in zijn essay’s over de internationale literatuur zocht hij steeds nieuwe, nog ongebaande wegen. Vogelaar was jarenlang als criticus verbonden aan De Groene Amsterdammer. Daarnaast was hij een van de dragende krachten van het tijdschrift voor internationale literatuur Raster, dat in 2009 ophield te bestaan. Het leeft voort in het webtijdschrift Terras, dat ook een webarchief van Raster verzorgt.
De dood als meisje van acht
In 1991 verraste Vogelaar vriend en vijand met een roman die algemeen als leesbaar en toegankelijk werd beschouwd: De dood als meisje van acht. In deze roman zoekt een vrouw haar geboortegrond weer op, een dorp vlakbij de grens, om haar jeugd en het leven van haar moeder te reconstrueren. Gebeurtenissen uit de oorlog zijn daarbij essentieel. In de kritiek las men over een omslag of omwenteling in Vogelaars oeuvre, maar toch deed hij in deze roman principieel niet iets anders dan in zijn eerdere werken. De vrouw Nora tracht met taal vat te krijgen op herinnering en werkelijkheid, maar het blijft onduidelijk waar de grenzen precies liggen. ‘Haar hele leven zegt ze niet anders dan de moeder: er was er een, dat viel moeilijk te ontkennen, maar er is vrijwel nooit een moment geweest waarop ze echt geloofde dat het haar moeder was, een moeder voor haar, ze wist het maar voelde er niets bij’.
Over Kampliteratuur
In 2006 publiceerde Jacq Vogelaar een van zijn meest geprezen boeken, de zeer omvangrijke bundel Over Kampliteratuur. Vogelaar toonde in dit boek opnieuw zijn onvoorstelbaar grote kennis van de Europese literatuur. In Kampliteratuur bespreekt hij het literaire werk van auteurs die de concentratiekampen van de nazi’s of de goelag van de communisten overleefden. In het hoofdstuk ‘Flessenpost uit Birkenau’ behandelt Vogelaar de manuscripten en brieven die de gevangenen van Auschwitz-Birkenau in flessen verborgen onder de as van de crematoria, zoals de kroniek van Zalmen Lewental, vijfenzeventig in het Jiddisch geschreven vellen papier. In dit boek onderzocht Vogelaar auteurs die probeerden het onvoorstelbare of ‘onzegbare’ toch te zeggen. In Over Kampliteratuur komen alle aspecten van Vogelaars schrijverschap samen: de werking van taal, politiek, ideologie, onderdrukking, een internationale blik en vooral de oneindige mogelijkheden van de literatuur.
Jacq Vogelaar ontving voor zijn oeuvre in 1995 de Frans Erens-prijs, in 1999 de Pierre Bayle-prijs en in 2006 de Constantijn Huygens-prijs. Voor De dood van meisje als acht ontving hij in 1992 de F. Bordewijk-prijs, voor Terugschrijven kreeg hij in 1989 de Busken Huet-prijs. De KB bezit vrijwel alle werken van Jacq Vogelaar.
Scriptor
Bron: Koninklijke Bibliotheek